Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een voertuig met digitale of met analoge tachograaf.
Als de chauffeur op het moment van de controle een voertuig met digitale tachograaf bestuurt, moet hij volgende documenten met betrekking tot de registratie van de rij- en rusttijden kunnen voorleggen:
- Zijn eigen bestuurderskaart;
- Eventuele manuele registraties gedurende de laatste 28 dagen;
- Eventuele attesten van afwezigheid voor de periode van 28 voorafgaande dagen;
- Indien hij tijdens de voorafgaande 28 kalenderdagen een voertuig met analoge tachograaf bestuurde, de hierbij gebruikte schijven.
Bestuurt de chauffeur op het moment van de controle echter een voertuig met analoge tachograaf, dan moet hij kunnen voorleggen:
- De schijven van de 28 voorafgaande kalenderdagen;
- Eventueel manuele registraties gedurende de laatste 28 dagen;
- Eventuele attesten van afwezigheid voor de periode van 28 voorafgaande dagen;
- Zijn bestuurderskaart, indien hij hiervan houder is.
Deze laatste voorwaarde houdt in dat, ook al werden er geen activiteiten op de bestuurderskaart geregistreerd gedurende de laatste 28 kalenderdagen, de chauffeur zijn kaart wel moet kunnen voorleggen indien hij over zo’n kaart beschikt. Controleurs kunnen immers, indien gewenst, controleren of een chauffeur al dan niet houder is van een bestuurderskaart bij de bevoegde uitgiftediensten.